In dit artikel lees je waarom de kruidengeneeskunde, welke een lange historie kent, erg waardevol is binnen jouw praktijk. Kruiden en planten bevatten namelijk een breed scala aan biologische actieve stoffen die elkaar ondersteunen en versterken in hun werking.
Kruiden hebben altijd al een belangrijke rol gespeeld. Door de geschiedenis heen hebben mensen kruiden, planten en paddenstoelen gebruikt voor verschillende doeleinden, zoals het behandelen van wonden, bestrijden van infecties, verlichten van ontstekingen en zelfs het verwijderen van parasieten. Een mooi voorbeeld van dit gebruik is te vinden in de maaginhoud van de ijsmummie Ötzi, een jager-verzamelaar die leefde in de kopertijd, ongeveer 5500 jaar geleden. In zijn maag werden onder andere berkenzwammen gevonden, vermoedelijk gebruikt vanwege hun medicinale eigenschappen om van zijn parasieten af te komen die bij hem zijn gevonden (Zink, 2018).
In de hedendaagse wereld zijn er nog steeds voorbeelden te vinden van traditionele kruidengeneeskunde, met name onder de inheemse stammen van het Amazonegebied, zoals de Yanomami en de Matsés. Deze gemeenschappen koesteren een rijke kennis van kruidengeneeskunde, hoewel deze tradities snel aan het verdwijnen zijn. Gelukkig hebben de Matsés de kennis van geneeskrachtige kruiden vastgelegd, zodat dit kan worden doorgegeven aan volgende generaties. De farmacopee van de Matsés, geschreven in hun eigen taal, omvatte tegen 2017 al ongeveer duizend pagina's (The Guardian, 2017).
Het is vooral belangrijk om te onthouden dat zelfmedicatie met kruiden en planten een natuurlijke vaardigheid is, die vermoedelijk al miljoenen jaren wordt overgedragen, al voor de mens ontstond. Het is ook een lang proces geweest van trial and error waarbij door vallen en opstaan de meest effectieve kruiden op natuurlijke wijze werden geselecteerd voor specifieke doeleinden. Dit langdurige proces heeft geleid tot een diepgewortelde kennis die nog steeds relevant is in hedendaagse geneeskunde en fytotherapie (Evans, 2009, p.15).
De westerse kruidengeneeskunde vindt zijn oorsprong in Mesopotamië en het oude Egypte. Het Papyrus Ebers, dat dateert uit ongeveer 1550 voor Christus, is een opmerkelijk voorbeeld van deze vroege medische kennis, waarin diverse plantaardige geneesmiddelen werden beschreven. Ook zijn er talloze tabletten met spijkerschrift bekend van iets later datum, waarin remedies zijn opgenomen die ook vandaag de dag nog worden gebruikt. Een aantal geneeskrachtige kruiden die in deze bronnen genoemd worden zijn opium, cannabis, mirre, wierook, venkel, cassia, senna, tijm, jeneverbes, aloë, lijnzaad en castorolie.
De kennis van deze kruiden is door monniken in de middeleeuwen doorgegeven, waarbij de originelen in vrijwel onveranderde vorm met de hand werden gekopieerd. Na deze periode verschenen herbaria. Dit zijn verzamelingen van gedroogde plantenspecimens die worden bewaard voor wetenschappelijk onderzoek naar plantensoorten en hun eigenschappen. Ook verschenen farmacopeeën. Dat zijn officiële publicaties die standaarden en richtlijnen bevatten voor de bereiding, kwaliteit en gebruik van farmaceutische producten. Een voorbeeld hiervan is de London Pharmacopoeia uit 1618, waarin nieuwe ontdekkingen werden over geneeskrachtige kruiden opgenomen. De uitvinding van de boekdrukkunst speelde een belangrijke rol bij de verspreiding van deze kennis. Tijdens de Renaissance en daarna begon de moderne medische wetenschap in het westen pas echt vorm te krijgen. Chemische stoffen werden voor het eerst geïsoleerd en hun eigenschappen werden onderzocht. Hierdoor gingen ze een steeds belangrijkere rol spelen in de ontwikkeling van de hedendaagse farmacologie.
In tegenstelling tot moderne medicijnen, zijn fytotherapeutica gemaakt van grotendeels onbewerkte natuurlijke producten. Hierdoor zijn ze chemisch complex en kunnen ze naast de belangrijkste werkzame stof honderden of zelfs duizenden verschillende fytochemicaliën bevatten. Deze omvatten niet alleen macro-en micronutriënten, maar ook secundaire plantenstoffen zoals o.a. tannines, isoflavonen, saponinen, flavonoïden en fyto-oestrogenen. Elk van deze stoffen heeft een unieke werking op de menselijke fysiologie en ze ondersteunen elkaar om een gezondheidsbevorderend effect te bieden.
Chemisch complexe combinaties van stoffen hebben verschillende voordelen ten opzichte van het toedienen van sterk opgezuiverde moleculen. De combinatie van verschillende stoffen samen met de belangrijkste geïdentificeerde werkzame stof, zorgt in veel gevallen voor een beter totaaleffect. Dit wordt synergie genoemd, het feit dat het totaal meer is dan de som der delen. Onderdelen van planten die op zichzelf niet actief zijn, kunnen bovendien bijdragen aan de stabiliteit, oplosbaarheid, biologische beschikbaarheid, opneembaarheid en halveringstijd
van de actieve stoffen (Yarnell, 2015).
De moderne definitie van fytotherapie is het wetenschappelijk onderbouwd behandelen, verminderen of voorkomen van aandoeningen bij mens en dier met geneeskrachtige planten, delen van planten (bladeren, bloemen, zaden, wortels) en de bereidingen daarvan. Daarbij spelen een aantal factoren een belangrijke rol, waaronder kwaliteit, werkzaamheid, veiligheid en de bereiding (ESCOP).
Op internationaal niveau zetten vele wetenschappers zich in voor de professionalisering van fytotherapie en de bredere acceptatie van fytotherapeutica. Al meer dan een eeuw lang wordt wereldwijd wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd naar de werkzame bestanddelen, werkingsmechanismen, farmacologisch he eigenschappen en mogelijke toxiciteit van planten en fytotherapeutica. Naast analyse en identificatie van werkzame bestanddelen in laboratoria verrichten wetenschappers ook dierstudies en humane studies.
Fytotherapie kiest bewust voor plantenbereidingen die niet alleen de werkzame stoffen bevatten, maar ook alle ondersteunende stoffen die van nature in de plant aanwezig zijn. Een essentieel aspect van fytotherapie is op het feit dat fytotherapie een prikkel geeft aan cellen, weefsels en organen. Daarbij is de prikkel zo mild mogelijk, zodat het lichaam wordt aangespoord om zichzelf weer in balans te brengen. Dit is een fundamenteel ander uitgangspunt dan bij de orthomoleculaire therapie, waarbij voornamelijk nutriënten zoals vitaminen en mineralen worden gebruikt om tekorten aan te vullen. De twee vormen van therapie vullen elkaar dus goed aan: de een levert voeding voor weefsels en organen, de ander geeft ze een milde prikkel zodat ze weer beter gaan functioneren.
Onder een prikkel verstaan we een fysieke of chemische stressor die de homeostase tijdelijk verstoort. Het organisme reageert hierop met een adaptieve stressrespons, die gericht is op het herstellen van de balans of homeostase. Daarbij komen verschillende gezondheidsbevorderende metabolieten vrij. Onderzoek naar stress laat zien dat dit mechanisme een essentieel onderdeel is van het leven, met een lange evolutionaire geschiedenis (Hooper et al., 2010).
Het is belangrijk om te weten dat een milde stressor de gezondheid van een organisme kan bevorderen, omdat het zich aanpast aan de omgeving, wat uiteindelijk de overlevingskansen vergroot. Dit fenomeen staat bekend als hormese (Calabrese et al., 2003). Een voorbeeld hiervan is te zien bij druiven (Vitis vinifera). Wanneer druiven aan bepaalde omgevingsstressoren worden blootgesteld, zoals pathogenen of hoge UV-straling, produceren ze meer van de stof resveratrol. Resveratrol beschermt de plant door pathogene schimmels te verwijderen en de schade van UV-straling te beperken (Adrian et al., 1997, Tang et al., 2010).
Interessant is dat resveratrol ook gunstige effecten heeft op het menselijk lichaam. Zo activeert het het stressresponssysteem bij mensen en verlengt mogelijk zelfs de levensduur (Hooper et al., 2010). Het principe dat bepaalde hormetische stoffen uit planten ook een gunstig effect hebben op de mens, wordt xenohormese genoemd. Er treedt als het ware een hormetisch effect op ’van buitenaf’ (xeno-, vreemd).
Er zijn veel voorbeelden van planten die in reactie op stressoren bepaalde stoffen produceren die een xenohormetisch effect hebben op mensen. Voorbeelden zijn Ribes nigrum, Curcuma longa, Taraxacum officinale, Origanum vulgare, Echinacea purpurea en Hypericum perforatum (Baur, 2008). Deze planten kunnen naast een xeno-hormetisch effect overigens ook een farmacologisch effect hebben. Ze kennen een lange historie van gebruik en worden ook allemaal gebruikt in moderne fytotherapie.
Naast de xenohormetische effecten ervaren mensen ook zelf hormetische effecten. Situaties die de homeostase bij de mens tijdelijk verstoren, zijn onder andere honger, dorst en sterke koude- en warmteprikkels. Al deze stressoren zijn ons evolutionair bekend en leiden dan ook tot een adaptieve stressreactie. De leefstijltherapie Intermittent Living, ontwikkeld vanuit de klinische psycho-neuro-immunologie, is gebaseerd op het concept hormese. Het richt zich op het herintroduceren van milde stressoren binnen de hedendaagse leefstijl om zo de mens weer gezond, flexibel en stressbestendig te maken. Voorbeelden hiervan zijn intermittent fasting (bijvoorbeeld twee dagen per week vasten), intermittent drinking (periodiek veel drinken), intermittent cold (koud douchen) en intermittent heat (saunabezoek) (Pruimboom et al., 2018). Van al deze hormetische interventies is aangetoond dat ze gezondheidsbevorderende effecten hebben. Ook de xenohormetisch effecten van planten op de mens passen binnen deze visie op leefstijl.
Traditionele fytotherapie stimuleert het lichaamseigen vermogen de gezondheid te herwinnen. Binnen de fytotherapie wordt daarom ook overwegend gebruikgemaakt van veilige mild-werkende middelen. Dit houdt in dat er tijdens of na de behandeling (mits juist uitgevoerd) geen schadelijke bijwerkingen te verwachten zijn. Wanneer een kruid van nature toxische inhoudsstoffen bevat, dan wordt de concentratie in het middel altijd zo aangepast (of ingezet als onderdeel van een complexmiddel), dat de werking mild, maar effectief blijft. Het is echter essentieel om altijd mogelijke interacties van fytotherapeutische middelen met elkaar en met medicijnen in het oog te houden. Sommige kruiden, zoals Sint-Janskruid, hebben een sterke farmacologische werking en kunnen de werking van andere middelen versterken of juist tegenwerken.
Welke planten hebben een geneeskrachtige werking?
Er zijn talloze planten en kruiden met geneeskrachtige eigenschappen. We hebben hier de meest bekende op een rijtje gezet:
Ontstekingsremmend: curcuma longa, gember, groene thee
Stress en angst: valeriaan, passiebloem, citroenmelisse, kamille
Slaapproblemen: valeriaan, hop, lavendel
Spijsverteringsproblemen: pepermunt, gember, kamille, artisjok
Huidproblemen: calendula, kamille, aloë vera
Kruiden hebben vaak meerdere gebieden waar ze op werken. Zo werkt curcuma longa bijvoorbeeld niet alleen ontstekingsremmend, maar ondersteunt het ook nog eens de lever bij ontgiftingsprocessen.
Bronnen: